Ik heb de jonge gelaten aangezien,
en het vuur in hun hongerige ogen voelen smeulen,
ik heb het stroomstootwapen in hun hand zien glimmen,
ik heb de vuistslag in de muil der dagelijksheid
voelen aankomen, de muilpeer tegen de gezapigheid,
de uppercut tegen het verwordene,
de klaroenstoot tegen de geparfumeerde ontucht,
en tegen de weggebezemde bedorven lucht,
de plons gehoord waarmee het afgedane overboord werd gesmeten,
de vloek waarmee het verleden werd afgezworen,
en de kreet waarmee het uitgeleefde werd doodverklaard,
en het blauw oog gezien voor de smaak van het publiek –-
Ik heb ook op de wedergeboorte gehoopt
van beeld, geluid en woord,
het ongehoorde vers, de nooit onthulde klank,
het nooit gezien palet der jonge kleuren,
de keizersnede van de nieuwe tijd, de belofte
van de kolkende chaos, de kraamkamer van de ratelende waanzin,
de zonsopgang van het oorspronkelijk gezang –-
ik heb de samenzweerders met de oude helden horen heulen,
de dageraad van de nieuwe schoonheid verwacht,
de bevrijding van het ongeziene,
het samengaan der zondaars en der vromen,
en het vuurwerk van hun ongeduld –-
laat het komen, laat het komen,
want wij wachten al zo lang.
Herman Posthumus Meyjes
Deventer 25 mei 2015