Hoe zou het zijn als je met heel je wezen taal bent en jezelf laat lezen een boodschap overbrengt in dansend lijf en leden?
Wat als het aankomt op jouw cirkelen op wat jij uitschrijft als je zweeft in rechthoek of triangel de geur die je afgeeft hoe lang je linker voelspriet beeft als dat de dagen zal voorzeggen de tijd dat je nog leeft?
Alles wil nog, verzamelen, behoeden, doorgeven zomeren, zoemen, zinderen alles kan nog net grootbrengen, vechten voor, kinderen.
De bij vast dichterbij dan wij in het voorvoelen van gevolgen pesticide, parkinson voor hen geen woorden, krantenkoppen maar vreemd ruikende velden, zwaarbeladen oorden verteld in vorm van vleugelpunt -trilllend- een seconde waar je de vaart moet breken en je vlucht moet stoppen
En wij waar raakten we weg vergaten we het verhaal waar viel ons voelend lichaam uit de taal?
Het was in een zomer die in de verte nog leek op zinderen, kinderen toen we opgingen in een eenzaam potje honing op de bovenste plank, verstoft herinnering aan ons paradijs wij en ons eigen gewin.
Dit gedicht is gemaakt naar aanleiding van een gesprek met de Deventer stadsimker Frank Leenen, op het dak van het stadhuis. Hij plaatste daar een nieuw volk in de hoop op nieuwe aanwas, nadat 6 van zijn 8 bijenvolken dood zijn gegaan. Oorzaak waarschijnlijk een mix van weersomstandigheden – lees: klimaatverandering -, gebrek aan biodiversiteit en bijenziekte.
Kringloop
Stel je bent een boom en iemand beslist dat je weg moet, dood moet omdat je niet in het straatbeeld past. Zou je dan nog boom willen zijn?
Stel dat je een mens bent in de maand mei die moet beslissen over deze boom vol blad ‘t is is mei, hij ziet er goed uit Zou je dan niet wat groter willen zijn verder willen denken dan je eigen rapport tekening plan beeld tijd mei? Zeg maar: wat meer generatie-overstijgend wat meer seizoen-overlevend zeg maar zoiets als een boom?
Compleet met blad, bloesem, schaduw, geur, koelte kastanjes en herinneringen van eronder Zou je dat willen?
Stel, je bent dan dus die boom… enz.
Deze tekst maakte Alied van der Meer ten gunste van de bomen en voor degenen die moeten beslissen over hun lot. Voorgelezen door loco-stadsdichter Marieke Hagemans bij Actie op 10 mei 2023 op de Nieuwe Markt.
Je draagt het mee
en wandelt voort het leeft, het beeft onder je huid ongekend en ongehoord is het te zien? heeft het een vorm? de pijn stijgt steeds weer in je hart zwijgt meestal in je mond.
Je draagt het mee je wendt en keert en schaaft en schuift het voor je uit en je weet het: dit verhaal het schrijnt en prikt en wordt nooit rond.
Je bent gewoon met wat je meedraagt wat je uitdaagt het went die ziel onder je arm dat zwart, die mist het houdt zich stil goed, denk je het is voorbij het is vergeten maar wat je wist ‘t komt terug en wil ineens opnieuw en van geen wijken weten.
Je kijkt ernaar en dekt het toe het is van jou, maar hoe, ja hoe je waait het en je wuift het weg en gaat stug verder, voort maar toch dat hameren op de vraag van ooit dat zwijgen in het holst van alles wat je steeds weer hoort dat oplaaiend weer opwaaiend waarom dat hoe en waar en weer waarom? dat donker hangt en blijft of drijft vergeet of vreet in ‘t nauw of overal rondom niemand die het lijkt te weten de hele wereld houdt zich stom je draagt het mee die grijze ruis het is of je nu wilt, dus niet maar onmiskenbaar toch van jou maar waar breng je het onder hoe breng je het thuis? Wat je zou willen is dit: dat er een dag komt waarop wat steeds weer knarst en vraagt aan je deur krabt…zachtjes huilt hulpeloos, gewond, een dier en jij je niet meer verschuilt het niet meer verjaagt dat hij mag, nu, hier liggen aan je voeten iets eten uit je hand je kunt hem niet wegsturen anders maken, beter maken hij jou ook niet hij mag blijven, want je kent hem en je hebt ontdekt je bent met hem en hij met jou die avond dat je zijn wonden streelt, bedekt en hij je toelaat jouw stukken bij elkaar raapt dat je samen onder één dak thuiskomt en slaapt….slaapt.
Alied van der Meer schreef dit gedicht voor de Nationale Herdenking (Dodenherdenking) op 4 mei 2023.
In onderstaand filmpje (3 minuten, 20 seconden) brengt Alied van der Meer haar gedicht ‘Je draagt het mee’ ten gehore.
Een lang lint
Vandaag is rood wit blauw oranje vandaag is vrolijk frisse wind u bent vandaag een gouden franje aan een heel lang wapperend lint.
Het lint begon al lang geleden ‘t wordt vandaag tweehonderd-acht rolt door de eeuwen heen tot heden ’t was Willem drie die het bedacht.
Dat was natuurlijk mooi zo’n start maar ú bent het die recht uit ‘t hart er echt iets substantieels voor dééd ook zónder koninklijk decreet.
Wat jullie deelden was het weten dat voor een sterke maatschappij je niemand zomaar kan vergeten aan dat geheel draag je dus bij.
Voor Willem handig voor z’n werk voor u een soort tweede natuur juist dát nu maakt dit lint zo sterk het is niets zonder uw vuur.
U die niet zetelt op een troon u die het helemaal niet moet maar er gewoon uit vrije wil het echte ware werk voor doet!
Vandaar vandaag de vlag in top vandaar ook nu dit groot festijn waar de koninklijke schouderklop geheel verdiend voor u zal zijn.
Vandaag bent u het einde de wapperende franje in een feestelijke wind en zwaait Willem uit de verte aan de andere kant van ‘t lint vrolijk rood-wit-blauw oranje!
Alied van der Meer schreef dit gedicht ter ere van Lintjesregen 2023.
Het ware woord
Waartoe zijn wij
Juist ja hier op aarde, op deze plek op dit moment om het boek, en alle boeken en hun waarde kinder-, kook-, historisch- en romantisch steeds voor elkaar weer op te roepen.
Want wat zouden we anders hier op deze plek op dit moment terwijl we thuis onder het lamplicht zouden kunnen zitten op een zachte bank om ons op de waar-waren-we-gebleven bladzij te storten ons door de voor ons uitgeschreven woorden gulzig of herkauwend een weg te vreten wurm te zijn in een oase vol zinnenprikkelend verhaal?
Wat háált het bij dat moment van samenvallen -een op een- met het wezen van de taal?
Hier zijn? Praten over? Een drankje drinken? Mogelijk porren we het vuurtje op of steken bij elkaar een licht op of werpen een titel omhoog om mee naar bed te gaan en op te staan, want dat is wat boeken doen: bij je blijven, op je wachten, stil geduldig laten ze zich meten met je eigen krachten. Op jouw moment mag je je laven, hen herhalen, teruglezen, dubbelvouwen, voorzien van ezelsoren, wegleggen, zelfs vergeten. Ze blijven toch wel, ze zijn -wanneer dan ook – jouw steeds-opnieuw-weer-willen-weten.
Wat haalt het bij dat verhaal van samen vallen en van alles kunnen zijn een uur of een eeuw de soldaat op de steppe, een vrouw in een schuur het kind in de steeg, een vos in de sneeuw dat allemaal in bijna vleesgeworden woorden van de taal?
Wat doen we hier? Hef het glas, spreek één zin, word gezond en maak voort!
Spoed je naar huis, neem het boek eet het woord word alles tot je niets meer hoeft te zeggen zo mooi ligt het voor je.
“Dit gedicht maakte ik voor de opening van de Deventer Boekenweek, 11 maart 2023. Het diende als uitnodiging om met elkaar mooie titels en schrijvers uit te wisselen en daarna snel -via boekhandel- naar huis te gaan om te lezen!”
De fanfare
1. De lucht is licht, het licht is lucht de stad ontwaakt, een diepe zucht en ergens vanuit verte, vaag gerucht ’t is wel, ’t is niet, groeit groot, zwelt aan wie kan dit loklied nog weerstaan wie ‘t niet gelooft moet maar naar buiten lopen.
De fanfare, de fanfare onze vensters gaan weer open!
2. Het schip vaart uit, de was is schoon de bruid verschijnt met veel vertoon de zwaluw zwiert een juichend nieuw patroon alles glimt en blinkt en blaakt muziek die iedereen verstaat haar melodie zal ons steeds verder dragen.
De fanfare, de fanfare danst de nachten, plukt de dagen.
3. Het circus komt, de kermis gaat we gaan naar huis, het is al laat de zomer sluimert, herfst spant nu haar draad de stoel valt om, de wereld mist de was wordt van de lijn gegrist het tentdoek wappert zachtjes in de regen.
De fanfare, de fanfare wandelt langzaam langs de wegen.
4. Het is december en het vriest de tuba hoest de trompet niest wat oud wordt neemt stilzwijgend zijn verlies we spelen binnen zoet verdriet het korps schuwt dat register niet en schenkt nog maar een glaasje oude klare.
De fanfare de fanfare Mineur of majeur maar steeds de ware.
5. Opa, oma, neef en nicht zij kijken ons in het gezicht van foto’s aan de wand voorbij de tijd ze vuren ons vol verve aan na winterslaap weer op te staan kom op! trommelt mijn pa, mijn oom mijn tante.
De fanfare, de fanfare Vivace, molto en andante.
6. Er staat hier ook nog steeds een kast vol loftrompet, besbas, altsax te wachten op wie komt en moed opvat dus blaas jezelf nieuw leven in eenmaal van start, je krijgt wel zin kom uit de kast, vier feest, wees meer dan meest!
De fanfare, de fanfare bekend lied, terug van weggeweest.
7. Het wordt weer lente, hazewind er wappert vlag, er zingt een kind wie is er die nu niet zijn grondtoon vindt dus wie kan blazen, blaas maar mee doe of je nooit iets anders deed gooi alles wat je hebt er nu maar in!
De fanfare, de fanfare! Een nieuw geluid, een nieuw begin.
Alied van der Meer maakte dit gedicht voor Deventer Actief, op het door hen gespeelde nummer ‘Halleluja’ van Leonard Cohen.
Onderstaand filmpje (6 minuten, 2 seconden) hoort bij het gedicht De fanfare.
Benefietvoorstelling aardbeving Turkije
1. Gister nog liep je door je leven als door een huis een huis met vele kamers, gevuld met stemmen, open ramen geuren, deuren, kussens, kleedjes, kinderspeelgoed daar waar we allemaal samen kwamen.
Maar als de grond, onder je voeten dat wat je erop bouwde steen na steen na steen na steen dat het valt…tot het stokt en je de adem beneemt.
dan is je leven onbewoonbaar verklaard een mens van zichzelf ontheemd. Het gebeurt wel vaker dat er een zoon, dochter, broer, zus op reis is. Weg, ver weg, heel ver weg, vreemd ver weg. Maar je denkt: we leven onder dezelfde hemel, de lucht van daar komt morgen hier, met een flinke oostenwind, neemt ze het mee en zijn we samen: zoon, dochter, broer, kind.
Maar nu na de schok
en luttele uren, dreunt alles ook hier vallen hier vaders, moeders, vrienden, buren samen, met wat daar gebeurt onder dezelfde hemel lopen ook zij vierduizend mijl ten westen van op tegen eigen grenzen, muren en voelen een aarde die scheurt. Daar graven handen gruis en grond op zoek naar licht en lucht en leven Hier stapelen we verband en kleren, dekens, knuffels, flesjes water, zachte beren.
En waar zijn we als het stil wordt in de nacht? Nog steeds samen onder dezelfde hemel? Is dit een hemel? Deze kou? Dit kille stof op stof op stof? We kunnen niet anders dan verder kijken, verder rijken om ‘t door te komen. Of: we denken ons wortels ondergronds, verbeelden ons de overkant, willen een nieuwe hemel dromen. Een nieuwe stad, een nieuwe woning, in een rijk van melk en honing, lichtjaren ver, naar sterren wijzend, en zo toch samen: een nieuw land. Opgebouwd uit
Ons. Steen voor steen. Hand in hand. Zomer op winter. Samen op alleen.
2. Morgen als al het stof is neergedaald zullen we het doen. We zullen stapelen steen voor steen tot nieuwe ruimte om ons heen. Hier én daar onder dezelfde hemel 4000 kilometer uit elkaar. Een woning voor herinnering zó levend dat we samen zijn. Zomer op winter, samen op alleen licht op donker, blad om nerf, zaad op grond, vrucht om kern Hier én daar en hand in hand omarmend, troostend en verwarmend in één wereld, in één land.
Deze tekst is voorgedragen bij benefietvoorstelling voor de slachtoffers van de aardbeving in Syrië en Turkije, 15 februari 2023 in De Deventer Schouwburg.
til haar omhoog, bekijk haar van dichtbij hou haar vast met eigen handen zoen haar op haar zachte hoofd al komt ze voort uit vorig jaar zij kent geen toen, ooit en voorbij zij is de eerste, zij is wáár.
Deze dag we plaatsen haar als vlag, tussen vergeten dagen we noemen haar stilzwijgend: die in ons gelooft.
De mist ligt op de velden als nog maar een week geleden, het water komt uit dezelfde kraan, het brood uit dezelfde zak, we openen en dichten gaten zoals we alle dagen deden.
Maar deze dag kent ander licht, ze ruikt naar zon ze lijkt op sneeuw, ze is een dag van vergezicht ze gaat ons voor met nieuwe zinnen wakker geworden, dapper geworden slaan we een bladzij om, gaan aan een nieuw verhaal beginnen.
Evenveel honden met klitten in hun vacht, staar in hun ogen uitgelaten door hun bazen in de nacht, evenveel armoede onder koude bruggen, evenveel schatten in de grond, onder zwaar werk gekromde ruggen, maar deze dag is ’t onderscheid: een meisje dat je plotsklaps ziet zoals ze ook kan zijn, een jongen met een lief gebaar, onopgemerkte mogelijkheid.
Hoeveel mensen die nog steeds niet weten, want hóe in vredesnaam, zich wentelend in winterslaap om alles te vergeten, hoeveel rotte stronken ook, op het omgewoelde veld, we hebben over heel de wereld tóch naar haar afgeteld, we willen het proberen, we willen waaien, met haar mee.
Deze dag een uitgekomen madelief op vele lagen oude aarde een open plek in een stil bos en argeloos daarin een ree.
Zij is de eerste dag van meer dagen om net zo waar te worden als we winnen, als we wagen
als we durven.
Dit gedicht is op Nieuwjaarsdag uitgedeeld en voorgelezen aan bezoekers en voorbijgangers op het Grote Kerkhof in Deventer.
Voor de vrijwilligers van Deventer
Wat je ziet is heel gewoon: handen die deuren openzwaaien, een koffiepot vastpakken, een wilg knotten, jonge plantjes water geven. Of als troost op een verdrietig hoofd liggen. Wat je ziet is vingers die de weg wijzen, een draad door een naald sturen, een bladzij omslaan, een pen oppakken en woorden opschrijven die plotsklaps begrepen worden, die als een kwartje in een ‘voor altijd weten’ vallen. Wat je ziet is benen die kracht zetten, een fiets in beweging brengen en met iemand achterop langs de IJssel rijden. Alle muizenissen uit een veel te vol hoofd laten waaien. Wat je ziet is voeten die aarde in de moestuin aanstampen. Dat is wat je kunt zien als je er oog voor hebt, zo snel is het voorbij.
Hoe iemand zijn arm, haar hand, hoe iemand een ander in de ogen kijkt.
Waar het tenslotte om gaat is dit dat wat onzichtbaar in jou zit iets dat vindt dat dit moet. iets dat maakt dat je dit dóet voor een ander, wie dan ook, die steeds opnieuw weer even ademt zingt of zoemt of glimt of lacht. en dat jíj dat hebt gedaan. Weet dat. Wat het ook is en waar het ook zit ik noem het je ware levenskracht.
Deze tekst werd in opdracht gemaakt voor alle vrijwilligers van Deventer. Op 7 december 2022 werden zij door Deventer Doet in de bloemetjes gezet en ontvingen daarbij ook het gedicht.
Past het?
Er past heus een muizennest in een wc fontein
en moltons in een meterkast? Ja, ook dat moet kunnen.
Tulpenbollen voor de lente doen we in de koektrommel
en hang de koffiekopjes vandaag maar buiten aan de lijn.
Verse kadetten voor de zondag leggen we naast jou in bed
of doe ze in de dekenkist samen met de voetbalrommel.
De rode wijn laten we klotsen tussen de plinten van ’t parket.
Tafellakens kunnen we proberen in de oude regenton
samen met de legoblokjes, poppenbedjes, zomerjurken,
plus aardappels en suikerzakjes, ingemaakte grasaugurken.
De fietstas is perfect toch, voor de Belgische bonbon.
Voor koolmeesjes: de keukenla! Top, best een goed idee.
Kunstgebitten, tandenborstels geen punt, gewoon in ‘t vergiet
Beetje duwen, beetje trekken, kom op, geef es ff mee!
Heb vertrouwen en zeur niet, dan komen we er vast wel uit
maar of het nou heel LEUK wordt, daar zeg je wat, DAT weet ik niet.
Wees wijs met het wezen van
De liefhebber wil sfeer en klank en klank een goeie kast niet elk huis is dus zomaar goed niet elke klankkast past.
Een huis heeft kamers en een hart een hart wil stromend bloed zie hoe ’t met ademnood en ruis in het al lang te krappe huis voor deze burgers wezen moet
Laat hen in leven, verzin een list niet slechts voor nu en voor de centen maar een waar muziek in zit wees wijs met het wezen van, kies het béste, en voorgoed.
Het begin van het ware leven
Deze week fietste ik eraan voorbij: een man, ook nog goedgekleed, groef met z’n hand in een put. Ik fietste eraan voorbij, vroeg niet wat hij zocht, knielde niet naast hem neer, stak geen helpende hand in de smurrie.
Wat is er tevoorschijn gekomen? Een groeibriljant, een ooglens een winnend lot?
Ik weet het niet en dat spijt mij. Wat spijt dat mij, dacht ik steeds en nu nog regelmatig.
Nu ken ik een put een put met een deksel, en een geheim. Voor een put is dit het beste wat er kan gebeuren. Iemand laat iets in hem vallen, iemand wil het terug.
Zo begint het.
Het wordt nacht en ik droom, het wordt dag en ik wil weten hoe hij heet keer terug en zie in oud metaal, zeg zijn letters, allemaal:
Nering Bögel B.V Weert.
De put voelt zich liggen. Ja, zo heet hij. Nog nooit is er zoiets gebeurd. Als hij op kon staan deed hij het, als hij kon zwellen zou hij dat doen. Hij blijft liggen, strak in de straat, een echte Bögel B.V.
Wat je ziet is ijzer maar van binnen klopt de trots, de trots van: ik ben deze put en ik ben een geheim. Iemand laat iets in mij vallen, iemand komt terug
Nu weet hij het: zo begint het.
De poëzie ligt echt op straat. In de vorm van een put deze keer. Helemaal fijn dat deze van Nering Bögel was. Die begon ooit, lang geleden in Deventer en werkt dus nog steeds door. In de poëzie.
Wil je me blijven zien
Ben vergeten brood te kopen heb’t het vuilnis niet op straat gezet ook de kraan weer laten lopen niet op de kinderen gelet. De kachel te hoog afgesteld de hond ’s nachts niet meer uitgelaten mijn moeder niet meer teruggebeld vis geserveerd met duizend graten. Alle klussen zwart betaald bij de film in slaap gevallen de foute tandpasta gehaald en tot overmaat van ramp mijn puzzelprijs laten vervallen.
Maar als ik lastig word misschien Wil je me dan blijven ZIEN?
Het schilderij scheef opgehangen het bord van woede stuk gegooid bijen in een pot gevangen en een vogeltje gekooid. Alle buren niet gegroet de spitskool te ver doorgekookt geleefd op veel te grote voet en als een ketter doorgerookt. Het formulier heb ik natuurlijk expres met fouten ingevuld en in contact met ouderen toon ik steevast geen geduld. De rekening is niet betaald oud zeer heb ik weer opgerakeld het kerstmenu alleen bepaald en glaswerk torenhoog gestapeld. Zeven verjaardagen verzuimd misverstanden niet vertaald alle kroegen afgeschuimd en ook nu, het spijt me zeer… ook mijn prik weer niet gehaald.
Maar als het echt niet gaat misschien Wil jij me dan blijven ZIEN?
Een prutsgedicht heb ik geschreven van wandaden geen spijt betuigd mijn zin te vaak stug doorgedreven de teckel meermaals afgetuigd. Wat ik allemaal beweerde raakte soms echt kant noch wal en wat ik roekeloos begeerde geen probleem hoor, want ik stal… (maar jouw bol heb ik geaaid en ook nog klaprozen gezaaid!) Meer kan ik er niet van maken en weet het best, je vindt me laf ook bij de buurtquiz ging ik slapen en van mijn booster… zag ik af
Maar op het moment dat het zover is want ooit gaat het natuurlijk mis en fluister ik met zwakke stem: Wil je me nu heel misschien toch gewoon wel blijven ZIEN…..zoals ‘k nu eenmaal ben.
De gedichten ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ en ‘Wil je me blijven zien’ zijn gemaakt en gepresenteerd tijdens de 12e Geert Grote dag. Deze dag was op zondag 16 oktober in het Geert Grote huis in Deventer en had het thema ‘Ziekte en solidariteit’.
Het prozagedicht ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ werpt een licht op het onstuimige maakproces van de poëzie en de parallel die er wellicht is te trekken met het ongebreidelde groeien van een virus én de talloze opvattingen over hoe je er het beste mee om kan gaan. Want: hoe krijgen we al die vaste feiten, wilde gedachten, dromen en drogbeelden tot een praktisch plan van aanpak? De poëzie draagt een idee aan!
Het gedicht ‘Wil je me blijven zien’ kunt u lezen als lichtvoetig toetje na gedane arbeid.
De handreiking van de poëzie, een gedachtegang
Als ik zelf begin of anderen wil laten beginnen met zoiets moois en wonderlijks als poëzie, dan breng ik de start terug tot een kern, één woord.
ROOD of GROOT of DOOD of BLOOT. Begin maar met één van die woorden zeg ik dan tegen mezelf of tegen degenen die met me aan tafel zitten.
Daarna vangt het aan, het grote uitwaaieren vanuit het woord. Het zwermen, zoeken, zwemmen, zweven tot in de meest bizarre uithoeken. Het associëren richting bossen en meren, open zee of verborgen achterland, dromen, drogbeelden, doemdenksels waarvan je niet wist dat je ze in je had. Je hebt ze wel.
De pennen krassen, de koffie wordt koud, het regent maar je merkt het niet, het gaat maar door. Het een volgt uit het ander. Tot je ineens denkt: er is voor anderen dan ikzelf geen touw maar aan vast te knopen. Dat denkt iedereen ongeveer op hetzelfde moment.
Als je al die hoofden boven die krassende pennen in beeld zou kunnen brengen dan zou je een GROOT, BLOOT, ROOD netwerk zien, zichzelf voortstuwend, vermeerderend, variërend, mutilerend.
Het zou lijken op het groeien van een virus, het zou lijken op het in bezit nemen van een lichaam, het zich verspreiden van het virus door alle provincies van het land, inclusief de Marker Wadden. Het zou ook lijken op wat iedereen in dat land over het virus denkt en over de wijze hoe het verspreiden een halt te toe roepen. Het zou lijken op het leven zelf. Onverwacht. Ongebreideld hard en in vele mogelijke varianten alle kanten op groeiend, waar het maar kan…en ook waar het beter is van niet.
STOP
Want hoe krijgen we alle woorden in een richting, alle dromen tot daad, de duizendvoudige gedachten in een plan waar we met mee vóórt kunnen in alle chaos en verwarring. Al schrijvend zeg ik tegen mezelf en de anderen als ze dan tenminste nog steeds samen met mij en de poëzie aan tafel zitten: breng de meest vechtende woorden samen, laat ze samen de strijd aangaan in de taal, zich bij elkaar voegen, een zin vormen. Verdoezel de boze geesten en gedrochten niet, geef angst een gezicht, laat woede eerst maar schreeuwen, geef verbeeldingskrachten en waangedachten een speelveld, vermoeden een stem. Breng ze samen.
Laat ze binnen. Liefst in één alinea, dicht opeengepakt, zodat ze elkaars scherpe kanten bij elke beweging voelen en er iets op moeten verzinnen.
Dan mogen de vragen. Kietel ze van alle kanten. Lok ze. Bereid ratio vast voor op het podium, rust haar uit met een luisterend oor. Een vormbeginsel. Geef haar het woord als al het andere is leeggeroepen, stomgefluisterd, uitgevraagd en uitgehoord. Vooruit zeg je: nu of nooit, neem het woord.
Wat je van de poëzie, m.a.w van het leven -inclusief ziekte, problemen, politiek- moet weten, is dat alles wat je onder het kleedje veegt terugkomt op je bord, dat je dat wat stinkt, uiteindelijk toch moet eten. Dus vooruit. Eet het.
Weet dat je niets kunt ontlopen, dat straathonden het sterkste zijn maar toch een baas willen.
Pak ze bij de kladden. Voer ze naar huis.
Ik kan alleen maar hopen dat de rest van het land hier iets aan heeft. Inclusief de virologen. En de Marker Wadden.
De gedichten ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ en ‘Wil je me blijven zien’ zijn gemaakt en gepresenteerd tijdens de 12e Geert Grote dag. Deze dag was op zondag 16 oktober in het Geert Grote huis in Deventer en had het thema ‘Ziekte en solidariteit’.
Het prozagedicht ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ werpt een licht op het onstuimige maakproces van de poëzie en de parallel die er wellicht is te trekken met het ongebreidelde groeien van een virus én de talloze opvattingen over hoe je er het beste mee om kan gaan. Want: hoe krijgen we al die vaste feiten, wilde gedachten, dromen en drogbeelden tot een praktisch plan van aanpak? De poëzie draagt een idee aan!
Het gedicht ‘Wil je me blijven zien’ kunt u lezen als lichtvoetig toetje na gedane arbeid.
In dit huis
is elke kamer een ander land elk bed een kloppend hart in een ander verhaal een andere vlucht, een andere taal Misschien herkennen deze mannen elkaar in boze dromen onder blauwe dekens gemaakt van zee het openzetten van een raam het willen horen van buitengeluid het verzamelen van potten en pannen onder hun bed Ze nemen elkaar zonder uitleg mee in verborgen pijn van hetzelfde soort liedjes, hetzelfde refrein.
Hoe het kan in deze kamer zoveel moed, zoveel man
Alles is hier op doorreis ontvankelijk, behoedzaam, stil de geur van appel, smaak van munt het zachtjes roeren in een glas het pellen van banaan maar tussen alles door gloeit er de rechtopstaande wil om ergens ooit aan land te gaan.
Alied van der Meer: “Dit gedicht gaat over een bezoek aan een bewoner van het AZC in Schalkhaar. Ik was hem eerder deze zomer tegengekomen in de stad waar hij me spontaan aansprak en blijk gaf van de vaste wil om de Nederlandse taal machtig te worden en werk te vinden. Bij mijn bezoek aan het AZC was ik onder de indruk van de gastvrijheid die deze man bood binnen de beperkte mogelijkheden en de muren van zijn eigen -met 2 andere mannen gedeelde- kamer. Deze gastvrijheid, samen met de enorme veerkracht van mensen die huis en haard hebben moeten ontvluchten, zijn 2 inspirerende waarden die ik met dit gedicht voelbaar wil maken. Het past ook bij mijn stadsdichterschap waarin ik gebeurtenissen, groepen en mensen die niet de krant halen, maar die dapper en onopvallend doorleven, in het licht wil zetten. In hen schuilen vaak de mooiste verhalen. En gedichten.”
Het gedicht werd zaterdag 24 september 2022 uitgedeeld aan de bezoekers van de Open dag op AZC Schalkhaar.
Op hol
In het begin sla je een beetje op hol
Overal is een gedicht:
De man die zomaar op je schouder tikt tijdens de wandeling omdat hij even wil praten,
een gedicht.
De imker met een bijenkorf op het stadshuis die je toevallig tegenkomt in de plaatselijke boekhandel,
een gedicht.
De naam Nesar, -betekent ‘zon’- die met schelpen in het zand onder de brug is gelegd,
een gedicht.
Het plantje met de naam Klein liefdesgras bij de Raambrug midden in de regen, nog een foto van genomen, ik denk onderbelicht,
maar toch, een gedicht.
Een jongen die zijn vriendje zachtjes toevertrouwt dat hij fan is van Vitesse en waarom,
een gedicht.
Ergens achter de ruitenwisser, een zwierig uitgeschreven bon,
een kunstenaar die in een gebouw zit waar ze laatjes vol met hulshuidjes van wandelende takken bewaart, naast een bakker in dat zelfde gebouw die glutenvrij bakt, naast een kapper die naast haren ook baljurkpatronen knipt, naast een uitgewoonde bus onder een lekkend dak met planten in de scheuren van het beton, in datzelfde gebouw dat uiteindelijk, zo wordt ons verzekerd van alles gaat worden, maar eigenlijk juist nu al is, er schijnt dwars door de regen, zon,
een fiets stomweg vergeten na kroegbezoek volledig overwoekerd met slingerplant,
mogelijk allemaal
van dichterlijk gewicht.
Maar nu is het avond en daarna nacht dus val ik om en zwicht.
Het komt ooit vast en zeker wel
nu staat alles in de wacht
maar wegens op hol en voor de lol
prop ik ze voor middernacht vast snel
samen in één gedicht.
Alied van der Meer: “Gedicht over een voor stadsdichters geloof ik zeer bekend verschijnsel: dat je overal en in alles een gedicht ziet. Dat je niet rustig door de stad kan fietsen of lopen zonder weer drieëndertig onderwerpen tegen te komen. Misschien wordt dat mettertijd iets minder? Of zou het juist steeds meer worden? Het komt hoe dan ook je nachtrust niet ten goede maar is wel een overduidelijk bewijs dat de poëzie overal is waar je je blik scherpstelt.”
September, soms
Zo stil is alleen september soms zo roerloos oud en goedgemutst
Niemand heeft plannen of steekt de straat over als dat niet hoeft
Achtertuinen zacht, slordig, per ongeluk slechts kleine bedoelingen, bramen talloze open ramen iemand in een kamer zingt prachtig vals bosje sleutels aan buitendeur, achteloos kat likt water van groot, groen blad spinnen, wespen, vergeten dameslectuur
Niemand heeft iets in de gaten iedereen blijft
Er is oogst Er is stilte Er is september
Er is een witte vogel in een blauwe lucht.
Alied van der Meer: “Gedicht dat ik in een eerdere septembermaand schreef in een Deventer binnentuin, maar toch nog steeds geldt als zich weer zo’n nazomerse, stille, ‘oude’ dag aandient!”
1e gedicht van Alied van der Meer
Hoera ik ben stadsdichter. Een mooie klus voor de komende 2 jaar!
Voor het 1e gedicht op de avond van de overdracht, heb ik aan het publiek gevraagd of ze me woorden wilden toeroepen die ze mooi, grappig, vreemd of fascinerend vonden. Woorden die we misschien niet zo vaak gebruiken of in de vergetelheid zijn geraakt. Ze dragen bij aan de biodiversiteit van de taal. En die schijnt – is wetenschappelijk vastgesteld – samen te hangen met de biodiversiteit in de natuur. Het leek me in deze hete, droge zomer dus dubbel en dwars een goed idee om die met z’n allen naar boven te hengelen en een nieuw leven te geven. De woorden kwamen met gemak tevoorschijn uit het publiek en dat was al een hoopgevend genot. Laten we veelsoortigheid en de vreemdsoortigheid koesteren. In de taal en in de natuur!
Zo waren we bezig op een avond in september een eerste begin We waren bereid tot levende woorden bewogen van een leeg veld naar di-ver-si-teit we zaaiden het in in een poging tot zin.
Er gloeide een Decanteren op En Flierefluiten sloot zich aan Tergend kwam voorbij samen met Amper, Klikspaan en Zwerk Het grote Labbekakken ontsproot Ja, nu kwam het echte werk Leviteren vroeg een podium Gramschap stond op uit de dood Een onvervalste Kwispedoor spatte uiteen in ons gezicht Hemelsbreed en Evenwicht voegden zich naadloos in het geheel Het ging goed en steeds beter, het was al bijna een braaf gedicht.
Die avond in september we gingen ons te buiten, we raakten op drift en bogen de stroom naar waar die moest gaan richting drogende IJssel, verliezende linde, en dappere Plataan.
Slotgedicht
Nog een laatste gedicht, en dan mogen jullie gaan genieten van de fonkelende pennenvruchten van Alied van der Meer. Ik wil hier nog even bedanken voor van alles en nog wat: Gemeente Deventer – en dan vooral Annejos Termaat en Carlo Verhaar; MIMIK – en dan vooral Sanne Meenink, Joep van de Pavoordt en Rob van den Hove; BRUT – en dan vooral Dennis Platvoet; Johanneke ter Stege – en dan vooral Johanneke ter Stege. En de vele, vele lieve, bijzondere Deventenaren.
MIJN HOOFD, MIJN WERELD
Deventer, ik ben er niet geboren Ik zag het levenslicht in een gehucht Waar het me nooit gelukt is thuis te horen En ik, om niet volledig te ontsporen Uit zelfbehoud mijn hoofd ben in gevlucht
Ik was die in zichzelf gekeerde jongen Wat in mij leefde, leefde daar niet echt Ik las en schreef en raakte noodgedwongen Steeds meer van mijn omgeving losgezongen Geïsoleerd – toen kwam ik hier terecht
Een stad waar ik mee lezen kon en schrijven Ik niet als zonderling werd aangegaapt Verdwijnen moest om overeind te blijven Integendeel, ik kwam hier bovendrijven Ik ben hier aangespoeld en opgeraapt
Trof onvoorzien, als uit de dood herrezen Een stad die mij omarmde en verstond Ik werd gezien, ik werd hier zelfs gelezen En langzaam van mijn eenzaamheid genezen Mijn binnenwereld vond hier vaste grond
Deventer, ik ben er thuisgekomen Waar ik eens in mezelf gevangen zat Zijn hier de barrières weggenomen Hier konden hoofd en wereld samenstromen: Mijn hoofdstad, Deventer, mijn wereldstad
Wat zo veelbelovend begon
Mijn bundel is er! Gisteravond tijdens mijn afzwaaivoorstelling in MIMIK gepresenteerd. Het eerste exemplaar was voor Kees Torn, die het voorwoord van de bundel schreef, en als bonus de avond afsloot met één van mijn teksten op zijn muziek. De bundel is buitengewoon smaakvol vormgegeven door heldin Yolanda Huntelaar. Ik ben heel blij met het resultaat. Nu gesigneerd en wel verkrijgbaar via https://uitgeverijzoetzuur.nl/veelbelovend/
Deze website gebruikt cookies voor het optimaliseren van de gebruikersbeleving en het optimaliseren van onze service. Gedetailleerde informatie en hoe je toestemming op elk moment kunt intrekken, vind je in onze cookieverklaring.OkMeer lezen