Jos Paardekooper


Eiland

Enkel water om mijn randen
Ingebed in geulen:
Luctor et emergo.
Altijd nattigheid om handen
Niemendal te heulen
Daarom steeds a tergo.

Op verzoek van De Eierlandpers te Schalkhaar, ten behoeve van een leporello De IJssel, samengesteld door De Hanzepersen. Deze vierde uitgave van De Hanzepersen, een collectief van drukkers langs en rondom de IJssel, verscheen in maart 2009, in een oplage van 74 exemplaren.


Voor de veteranen

Veteraan, lees: oudgediend
Klinkt als: uitgediend
Voelt als: afgedankt.
Op de plaats rust
Naast de laatste rustplaats
Van hen die vielen.

Maar tussen vallen en opstaan
Sneven en overleven
staat vaak alleen het toeval.

Jos Paardekooper,
Deventer, Veteranendag 2009


Genoeg geduld

en
zo hoort het ook het oude
moet altijd wijken voor het nieuwe
precies veertig dagen zijn ze geduld
de verse glazen de glazen verzen
de heilige huisjes in hun plantsoen

maar
toen zijn ze met alle geweld
want het geduld was op
uit hun quarantaine gebroken
in het plantsoen hun plantsoen
‘er is een poëzie die wij afschaffen’

want
soms gaat het van au het herscheppen
van oude kunst in nieuwe vooral als
aanstormend talent op dichterspad gaat
met koevoet en breekijzer de vulpen
van de beeldhouwer bij de hunnen
.

Gedicht ter gelegenheid van de herinrichting van het Dichterspad in het Nieuwe Plantsoen, door een nieuwe, nog onbekende generatie Deventer dichters; hun eerste, vooralsnog niet openbare optreden bestond uit het op ceremoniële wijze aan gruzelementen slaan van alle onlangs aangebrachte dichtkunstwerken in dit dichterspad.


Een Pentagon in Moskou aan de IJssel

Eens was er het gestage van de dagelijkse gang
Langs es en enk en over het Graveland
Zag je het trage trekken van het paardenspan.
Maar onweerstaanbaar naderde de stad, en eerlang
Kregen makelaar en masterplan de overhand.

Nu is de buurt verduurzaamd en verkaveld
In Voorden, Jeurlink, Fetlaer, Op den Haar,
Er wordt des avonds honderdvoud getafeld
Voorheen het lege land is nu beteugeld en ontrafeld
We krijgen en we doen het met en voor elkaar.

Jos Paardekooper

Dit gedicht over De Vijfhoek werd geschreven ter gelegenheid van het festival ‘Kunst om de hoek’, dat zich afspeelde in De Vijfhoek, en dat op zondag 8 juni 2008 in ‘De Ulebelt’ officieel van start ging.
De woorden ‘het lege land’ zijn een knipoogje naar en een hommage aan het gelijknamige meesterwerk van Auke van de Woud.
Het gedicht is niet geheel toevallig geschreven in de vorm van een  ‘pentagoon’, ‘kwintijn’of op z’n Nederlands een ‘vijfhoek’: elke strofe bestaat uit vijf regels, met het rijmschema abaab. Met een eenvoudig, toevallig ook op ‘De Vijfhoek’ toepasbaar voorbeeld:

Een cirkel heeft geen hoeken
Een vierhoek heeft er vier
Dat staat in alle boeken
Maar een vijfhoek moet je zoeken
Die vind je enkel hier.


Deventerkermislied

Vrij naar: G.A. Bredero, ‘Boeren gezelschap’

Arent Pieter Gijsen, Jan-Joost en Zerko Zwaan
Die wilden naar de Deventer zomerkermis gaan –
Zo gezeid en zo gedaan.
Men ging op pad, kwam hallef zat
Op ’t Grote Kerkhof aan.

Arent Pieter Gijsen was fors en goed gebruind;
Spijkerbroek en T-shirt, en een petje op z’n kruin,
Wat scheefjes en wat schuin.
De tanden bloot, de handen groot,
Elkeen was goed geluimd.

Toen dan dit volkje te Deventer aankwam,
Troffen ze daar Remco en Luuk en Joris Kram,
En Ronald Breugelmans;
Met Bernard Vorst, Joop van der Horst
En Adri Dubbeldam.

De meisjes van Schalkhaar en de Colmschater-buurt
Die hadden heur wangen zo wonder geplamuurd,
O ze werden zo begluurd!
En kijk Katrien had van Carien
Een legging ingehuurd.

In de Zevende Hemel daar werd toen zo geschranst,
Gedobbeld, gedronken, gezongen en gedanst,
Geflikflooid en gesjanst.
Men riep om wijn, het moest zo zijn,
Want heerlijk duurt het langst.

Maar Laura en Linda die hadden zo’n plezier
In ’t steegje van Sint Jan en in ’t gras bij de rivier,
Verhit door wijn en bier
Werd onvermoeid gedold, gestoeid,
Ach, ’t was zo’n zoet vertier.

Benevelde Arent, die trok het eerste mes,
Luuk in een reflex sprong dadelijk met een fles
Voor z’n maten in de bres.
Het was geen grap, daar viel een klap,
En nog een stomp vijf zes.

De meisjes die waren al gillend weggesneld,
Bang voor de gevolgen van het zinderend geweld,
Luuk lag al uitgeteld,
Verkrampt van pijn, het moest zo zijn,
Door messteken geveld.

Zerko nam een barkruk die bij de tapkast stond,
Stoelen en tafels, ja alles vloog in ’t rond
Wat zich binnen maar bevond
Ging door de ruit – ’k nam een besluit:
’t Werd mij te ongezond.

Gij dames en heren, beschaafd, welopgevoed,
Mijd die stoeipartijen: ze zijn zelden zo zoet
Of  ’t kost iemand z’n bloed.
Dus drink met mijn een glaasje wijn,
Dat is u wel zo goed.

Jos Paardekooper, Deventer, 1 juni 2009


That day

After all these years – not a single
day had passed without her thinking
of  that day, in May;
he would never return.

He was taken away,
in his dry-cleaned suit,
with his checked necktie,
a present of his wedding day.

She thought of his raincoat
and the colour of his shy eyes
and the smell of his dry skin after shaving
and the smell of his naked skin before shaving.

He would never return,
that day, in May.

Jos Paardekooper


Geen dag

Na al die jaren – er ging nog steeds
geen dag voorbij of ze dacht wel even
aan die ene dag in mei;
hij zou nooit meer terugkomen.

Hij was opgepakt en meegenomen,
met zijn pak dat hij nog maar pas
had laten stomen, met zijn geruite das,
die hij op zijn trouwdag had gekregen.

Ze dacht aan zijn regenjas
en de kleur van zijn verlegen ogen
en de geur van zijn droge huid na het scheren
en de geur van zijn blote huid voor het scheren.

Hij zou nooit meer terugkeren,
die ene dag, in mei.

Jos Paardekooper


Voorjaar 2009

Het stond vanmorgen heel groot in de krant:
’t lente, en het wordt wel 20 graden!
Ik dacht: dan ga ik lekker naar het strand
en dan ga ik pootjebaden.

Maar ja, de kust…dat kost wel anderhalf uur
voor je in Zandvoort bent beland,
en ’t is ook slecht voor de natuur.
En ik hou ook eigenlijk niet van zand…

Waar kun je hier dus in de buurt
in ’t zonnetje een tukkie doen,
zonder dat je wordt bekeken en begluurd?
Het Vogeleiland, in ’t plantsoen!

Het is daar één ontluikend groen
één groot theater van gesnater,
want ja, wat moet je anders doen,
zo’n hele dag alleen in ’t water?

Hoewel, alléén? – ze zijn bepaald niet in hun eentje,
d’r spettert en poedelt hier van alles rond;
vooral die zwanen: wee je gebeente
als je er zo-een te na komt, da’s niet gezond!

Het zijn op zich wel fraaie beesten,
die lange hals, dat ranke lijf,
maar ze houden duidelijk niet van feesten,
daarvoor zijn ze net weer iets te stijf.

Ze voelen zich als… als een vis in ’t water,
maar heb je ze wel eens in de vlucht gezien?
Het zijn wél show-jongens, dát is theater!
Zo’n zwaan is een volmaakte vliegmachien.

Om te stijgen is hij zelf zijn grootste hindernis.
Hij worstelt met het water als een horde-
loper, jaloers dat hij dan éven geen vlinder is.
Maar eenmaal los, gáát hij als een Concorde.

Het landen daarentegen vormt geen hobbel,
daar komt geen verkeerstoren aan te pas,
hij loert gewoon vanuit die zwanenknobbel,
en voílà: meneer is weer heer en meester van de plas!

Kortom: dat denk ik dan, als ’t lente wordt.
En wat dacht u van de ooievaar?
Maar daarvoor is onze tijd te kort,
want we moeten ook nog even naar de Adelaar!

U weet dat Deventer de stad van de adelaar is;
elf eeuwen lang stond hij trots in ons wapen.
Maar het huidige logo toont vlees noch vis,
als je dat ziet, ga je vanzelf gapen.

Adelaar: Karel de Grote, dames en heren,
hoog op de poten, vlerken en veren,
een vogel met kloten, daar valt van te leren!
Zo’n vogel – en dan zo’n logo: da’s appels en peren.

O adelaar, waarheen uw vlucht,
Nu ge uit het stadswapen zijt verbannen…
We zetten ons in tranen neder, en een diepe zucht,
en we moeten ons maar eventjes vermannen.

Want u begrijpt: als ’t voorjaar is,
dan vliegt er van alles door mijn kop,
van vogelvlucht tot kommernis.
Maar dat logo is papier, en dat raakt vanzelf op.
.

Jos Paardekooper


Mit Musik durch ’s Leben

Het was nog donker toen ik op een vroege morgen,
dit voorjaar, werd gewekt door een ijl, hemels gezang.
Een merel viel in, en boven de daken kleurde de hemel
langzaam doorschijnend rood.

‘Die zit’, verklaarde later buurman P. met trots,
‘bij ons op het koor’ – zijn ogen werden vochtig –
‘je staat er mee op, en je gaat er mee naar bed.’

En inderdaad, toen ik mij na een welbestede dag
te ruste begaf, speelde de melodie van die ochtend
nog door mijn hoofd. Het is gehoord, dacht ik,
het is niet onopgemerkt gebleven.

Jos Paardekooper

Gedicht ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van het Bouwkundekoor.


Net echt

Hochgeehrtes Publikum!

Neemt u toch plaats,
en laat u verontrusten.
Aanstonds brengen wij u
hoge kunsten en lage lusten.
Komt u maar – u was wat later?
Herzlich willkommen in ons
lebendiges Theater!
Ik garandeer u klatergoud
en schone schijn,
volop hoop, en na afloop
goedkope zure wijn.

Ken uw plaats, speel mee:
het stuk kent drie bedrijven,
en als mijn gevoel mij niet bedriegt:
het beklijft als de liefde –
die Liebe dauert
oder dauert nicht.

Vreest u vooral voor het verloop:
angst is de kiemcel van de hoop.
Banken gaan vallen, en besturen;
het spel is zoet, dus het kan bezuren.
Misschien wordt alles opgedoekt.
Maar ja, u had toch zelf geboekt?

En schijnt het kunststuk u té echt,
bedenk dan maar: es war nur Brecht.

Jos Paardekooper

gedicht ter gelegenheid van het tweede Deventer Bertolt Brecht Festival van 20 t/m 25 februari 2009


Van slag

Een vol jaar rust op het Kerkhof
de demper van de stilte:
de beiaard zwijgt in alle tonen,
de toren houdt zich van den domme.

Een schraal jaar glijdt geluidloos voorbij,
de buurt kent uur noch duur.

Alleen het monotone gedreun van de snelweg,
de borrelpraat van de luifelrokers
en het gelal van onruststokers
zullen de nachtrust dan nog verstoren.

En overdag schetteren vanaf de transen
de vrolijke klanken van de arbeidsvitaminen
boven het geluid van de restauratiemachine;
volgend jaar pas zullen die weer verstommen.

Dan is alles weer als tevoren
en wordt er weer geluid vanuit de toren.

Jos Paardekooper


Blik vooruit

Alweer een jaar vergleden
in de nevel van de eeuwigheid;
alleen de Top-tweeduizend dreunt nog na
door friendly fire begeleid.
Als morgen de laatste scherven zijn geraapt,
de brievenbussen weer ontsloten,
het oude frituurvet bijeengeschraapt,
dan staat de beschaving weer recht op zijn poten.

We vervolgen onze weg, tussen hoop en vrees:
de geest van gisteren is wel ter ziele,
maar nimmer is de toekomst zo schimmig geweest.
Toch – voor we ons grimmig weer voegen in de file
en door de bewasemde voorruit proberen te blikken,
verwijlen we éven dan bij onze status:
het lot, waar we zelf toch niet over beschikken.
Maar bezinning en hoop zijn allebei gratis.

Jos Paardekooper, Deventer, 1 januari 2009


Soloklaas

– Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan.
– Daarachter een vluchtboot, met zwarten belaên;
zo’n boot allochtonen, dat is slavernij.
– Welnee, dat zijn Pieten, hoe kom je d’r bij!

– Die blanke meneer met die baard speelt de baas,
En die zwarten daarachter… – Ja, dat is hun plaats.
– Nee, da’s discriminatie, precies wat je zegt:
de witte is goed, en de zwarte is slecht.

– Ach kom nou, die hele vertoning is spel,
en onder Piets grime zit gewoon een wit vel.
– “Al ben ik zo zwart als roet, ’k meen het tóch goed” –
het zal je gezegd zijn, met jouw witte toet!

Nog erger: wie wordt zelfs van diefstal beticht?
– Zijn hart is zo wit als het zwart zijns gezicht.
Een winkeldief, Piet? Hij geeft alles cadeau!
– Heus, ’t staat in de krant: “Zwarte Piet steelt de show”.

En zo, lieve kinders, verschijnt Sinterklaas
In 2009 zonder Pieten, helaas.
Precies als de kerstman, of in ’t voorjaar die haas.
Die trouwens het veld ruimt voor witte alpaca’s.

Jos Paardekooper

Zwarte Piet ligt onder vuur – goede raad is duur.  Nog even, dan verdwijnt zelfs Sinterklaas, en wordt die vreselijke Santaclaus de baas…Het is des stadsdichters bescheiden taak u te berichten over deze zaak. Nu is ’t nog spel, straks wordt het echt. Bedenk dan wel: het wás gezegd.


Deventer Lijfstijlstad

Op de wijze van ‘De voetbalmatch’ (Louis Davids)

De burgemeester hep me zondag uitgenojigd
Voor een lijfstijltochie dwars door de Boreel
Ik dacht eerst nog:  ‘Aan mijn lijf geen polonaise’,
En in stijl nog wel, dat leek me toch wat veel…
Maar toen hep-ie de bedoeling uitgelegen,
Want het is voor de promosie van de stad.
Dus die vijfentwintig miel die dat gaat kosten
Da’s een schijntje, want zoiets kost altijd wat.

‘Kijk’, zei Andries, ’t gaat hier wezenlijk om de toekomst.’
En dat die komen gaat, staat vast, dat is een feit.
En hoe ken je nou je toekomst beter borgen
Als met lijfstijl in je stadsidentiteit?
Dat gedoe met al dat Dickens en die boeken
En die steltlopers is hopeloos verjaard.
Maar met lijfstijl leggen we straks op kop-positie,
En het zet Deventer nadrukkelijk op de kaart.

Ondertussen was de Boreel in zicht gekommen
Ik dacht eerst nog: ik geloof niet wat ik zie.
‘Ja’, zei Andries, ‘dit is ’t visitekaartje
van de lijfstijl van meneer Jan des Bouvrie.’
Als ’t an hem legt, wordt heel Deventer één kazerne
En de binnenstad één grote mediamarkt
Met om alle winkels van die houten schotten
Want de stad is nou te netjes angeharkt.

Na een kwartiertje was ik helemaal overdonderd
Ik zeg: ‘Hopelijk wordt die lijfstijl dominant!’
‘Oh’, zei Andries, ‘jongen, maak je maar geen zorgen,
dat gaat lukken hoor, ’t komt morgen in de krant.’
Maar toen ik thuis kwam keek ik toch nog ’s naar buiten,
Want zo meteen is al het moois in ene plat.
Dan is Deventer deskundig naar de kluiten
Maar zijn we wel fijn Hollands eerste Lijfstijlstad.

Jos Paardekooper

De stadsdichter greep ogenblikkelijk naar de pen, toen hij een bericht in De Stentor van 13 oktober 2008 las (‘Deventer mikt op positie als lifestylestad’). Daarin wordt melding gemaakt van het feit dat het College van B en W een startsubsidie van 25.000 euro heeft toegekend aan Saxion Next en de Stichting Stadsmarketing om ‘een verkenning uit te voeren naar de positionering van Deventer als lifestylestad’. In dat artikel wordt ook gemeld dat ‘de nog geheel op te knappen kazerne van het Boreelcomplex een lifestyle-achtige invulling krijgt’, en het eindigt met de onheilspellende zin: ‘Het is de vraag of lifestyle dominant moet zijn of iets dat nog verder ontwikkeld moet worden.’


Eurydice

Vaarwel zei je

ik heb me vergist
terwijl je wist
dat dat niet kon,

want alles
loopt en staat en valt
met jou, met jou alleen
alles bij de gratie
van een vrouw, van jou,
van jou alleen:
waar moet ik heen?
Doe wel, zeg je,
en zie niet om:

je hebt je vergist
terwijl ik wist
dat dat niet kon,

terug naar af.

Jos Paardekooper,

Gedicht (cadeautje in versvorm) bij gelegenheid van de derde nationale leesbevorderingscampagne ‘Nederland Leest’ (17 oktober t/m 14 november 2008).


Stilstand of dynamiek

Kijk, wat we hier zien
voor we verdwijnen,
passanten als we zijn:
een berg, een brug, een brink,
een haven, nu verlaten,
vestingresten, mettertijd
geneigd tot eeuwigheid.

Zie de stad: een duizendjarige
twijg in een eik gevat.

Willen we blijven,
dan moeten we blijven
kijken naar de twijg
en niet wijken
voor onze tijd.

Het beeld van de twijg en de eik is, evenals trouwens de titel van
het gedicht, ontleend aan Eloi Koremans pamflet Een twijg van
duizend jaar, Handleiding voor het gebruik van de oude stadskern,
uitgegeven bij De Geus, Breda (2008), en gedrukt bij Hooiberg
Salland te Deventer.


De zin van het lezen

Als je alle woorden die er
op alle bladzijden
van alle boeken
op alle afbeeldingen
van oude mensen
en van nieuwe mensen
die zitten te lezen
wel niet staan
achter elkaar zou zetten
wat kreeg je dan
niet allemachtig
veel zin.


Dat was het dan

Dat was nog eens een kouwe kermis
En heter ook dan ooit tevoren
Voorwaar, geen klusje meer voor Hermes
En zelfs geen doofpot meer om in te smoren.
Nooit was het spookhuis zo geliefd
Teisterde zoveel wanklank onze oren
En werd de kop van jut zó vaak gekliefd
Riep men om Raad, maar was verloren.

Beleven – o ja, belevenis te over
En ook de stemming zat er lekker in
Liever de lucht in dan overstag
Al was het reuzenrad ditmaal wat pover
Nam men genoegen met een suikerspin…
Genoeg gekermd: weer aan de slag!

Jos Paardekooper


Vers water (een watervers)

Veel Deventer bouwsels zijn ouder
dan deze toren van J. Mulock Houwer,
zonder welke we nog zouden lijden
onder voorvaderlijke harpijen.
Maar sinds zijn verscholen bestaan
komt het water ginds schoon uit de kraan.
Zo is ons leven – ieder mag het horen –
torenhoog schoner dan immer tevoren.

Homo sapiens, aqua vitens.

Jos Paardekooper

Tijdens de ‘Deventer Dag van het Park’ (zondag 25 mei 2008) werd het initiatief om te komen tot een ‘gedichtenpad’ in het Nieuwe Plantsoen aan de openbaarheid prijsgegeven. Langs dat gedichtenpad zullen t.z.t. gedichten van Deventer stadsdichters worden geplaatst. Bij gelegenheid van dit initiatief las  de huidige stadsdichter dit gedicht voor over de in het Nieuwe Plantsoen gelegen watertoren.
Deze toren was ontworpen door de toenmalige stadsarchitect J.A. Mulock Houwer, en werd in 1893 op de Klinkenbelt, een buiten de stad gelegen terrein, gebouwd en in dienst genomen. Aanvankelijk stond de watertoren overigens niet zo verscholen, want pas in 1914 werd het Nieuwe Plantsoen aangelegd, een ontwerp van parkarchitect L.A. Springer. Daarna duurde het nog enige tientallen jaren voordat de 50 m hoge toren vanuit de stad grotendeels aan het zicht onttrokken was.


Een gedenkwaardige dag

Er was al heel vroeg de belofte van een buitengewone dag;
al bij het ochtendgloren kwamen er duiven in het geweer.
Heel die morgen viel er uit de hemel
geen neerslag van betekenis; de bezetting
van de terrassen kwam langzaam op gang.
Intussen woedde, vrijwel ongehoord, de oorlog
tussen de supermarkten onverminderd voort.

Tegen de middag
verschenen er vliegtuigjes,
die ronkten in de lucht
en klommen en doken
als vogels in de vlucht.

Ruim voor de avondklok was de hele stad veroverd
door een leger van dagjesmensen.
Er werden veel plaatjes geschoten,
om de tijd te doden,
maar ook voor het nageslacht.
Niemand dacht nog aan de nacht.

Jos Paardekooper