Huzaren en Titanen

In Wien en in Venedig bezongen zij elkaar,
zij gravin Mariza, hij was een huzaar.
‘Als ik toch eens rijk was’, droomde hij dan maar,
en zij wás rijk, en weduwe, dankzij Franz Léhar.

Als om middernacht het sprookje uit was
reden ze terug naar huis,
hernamen dan hun daagse plaats
aan bureau of aan fornuis.

Ze hebben elk een lief gezin
dat ze niet zouden kunnen missen,
zo min als de betovering
van grime, decors, applaus, coulissen.

Ze zullen zingen tot hun laatste snik,
doen als het moet een dodendans
aan boord van een onzinkbaar schip.
Het doek gaat op; dan komt de trance.

Jos Paardekooper

gedicht ter gelegenheid van het gouden jubileum van de
Musical- en Operettevereniging Deventer (M.O.D.)