Op hol

In het begin sla je een beetje op hol

Overal is een gedicht:

De man die zomaar op je schouder tikt tijdens de wandeling omdat hij even wil praten,

een gedicht.

De imker met een bijenkorf op het stadshuis die je toevallig tegenkomt in de plaatselijke boekhandel,

een gedicht.

De naam Nesar, -betekent ‘zon’- die met schelpen in het zand onder de brug is gelegd,

een gedicht.

Het plantje met de naam Klein liefdesgras bij de Raambrug midden in de regen, nog een foto van genomen, ik denk onderbelicht,

maar toch, een gedicht.

Een jongen die zijn vriendje zachtjes toevertrouwt dat hij fan is van Vitesse en waarom,

een gedicht.

Ergens achter de ruitenwisser, een zwierig uitgeschreven bon,

een kunstenaar die in een gebouw zit waar ze laatjes vol met hulshuidjes van wandelende takken bewaart, naast een bakker in dat zelfde gebouw die glutenvrij bakt, naast een kapper die naast haren ook baljurkpatronen knipt, naast een uitgewoonde bus onder een lekkend dak met planten in de scheuren van het beton, in datzelfde gebouw dat uiteindelijk, zo wordt ons verzekerd van alles gaat worden, maar eigenlijk juist nu al is, er schijnt dwars door de regen, zon,

een fiets stomweg vergeten na kroegbezoek volledig overwoekerd met slingerplant,

mogelijk allemaal

van dichterlijk gewicht.

Maar nu is het avond en daarna nacht dus val ik om en zwicht.

Het komt ooit vast en zeker wel

nu staat alles in de wacht

maar wegens op hol en voor de lol

prop ik ze voor middernacht vast snel

samen in één gedicht.

Alied van der Meer: “Gedicht over een voor stadsdichters geloof ik zeer bekend verschijnsel: dat je overal en in alles een gedicht ziet. Dat je niet rustig door de stad kan fietsen of lopen zonder weer drieëndertig onderwerpen tegen te komen. Misschien wordt dat mettertijd iets minder? Of zou het juist steeds meer worden? Het komt hoe dan ook je nachtrust niet ten goede maar is wel een overduidelijk bewijs dat de poëzie overal is waar je je blik scherpstelt.”