Slotgedicht

Nog een laatste gedicht, en dan mogen jullie gaan genieten van de fonkelende pennenvruchten van Alied van der Meer. Ik wil hier nog even bedanken voor van alles en nog wat: Gemeente Deventer – en dan vooral Annejos Termaat en Carlo Verhaar; MIMIK – en dan vooral Sanne Meenink, Joep van de Pavoordt en Rob van den Hove; BRUT – en dan vooral Dennis Platvoet; Johanneke ter Stege – en dan vooral Johanneke ter Stege. En de vele, vele lieve, bijzondere Deventenaren.

MIJN HOOFD, MIJN WERELD 

Deventer, ik ben er niet geboren
Ik zag het levenslicht in een gehucht
Waar het me nooit gelukt is thuis te horen
En ik, om niet volledig te ontsporen
Uit zelfbehoud mijn hoofd ben in gevlucht

Ik was die in zichzelf gekeerde jongen
Wat in mij leefde, leefde daar niet echt
Ik las en schreef en raakte noodgedwongen
Steeds meer van mijn omgeving losgezongen
Geïsoleerd – toen kwam ik hier terecht

Een stad waar ik mee lezen kon en schrijven
Ik niet als zonderling werd aangegaapt
Verdwijnen moest om overeind te blijven
Integendeel, ik kwam hier bovendrijven
Ik ben hier aangespoeld en opgeraapt

Trof onvoorzien, als uit de dood herrezen
Een stad die mij omarmde en verstond
Ik werd gezien, ik werd hier zelfs gelezen
En langzaam van mijn eenzaamheid genezen
Mijn binnenwereld vond hier vaste grond

Deventer, ik ben er thuisgekomen
Waar ik eens in mezelf gevangen zat
Zijn hier de barrières weggenomen
Hier konden hoofd en wereld samenstromen:
Mijn hoofdstad, Deventer, mijn wereldstad