Zelfinterview met de stadsdichter

Hoe voelt het nou om een B.D.’er te zijn?
Wilt u het antwoord gewóón, of op rijm?

Nou, als het rijmt staat het wél professioneel…
Oei, wat rijmt dáárop, nou vraagt u wel veel!

U bent nu ineens wel bekend in de stad?
Nou, ik woon hier al jaren, maar ik leer wekelijks nog wat.

Wordt u op straat nu ook als dichter herkend?
Iemand zei gisteren: ‘Dag meneer Kopland’ ─ maar ’t went.

Heeft u altijd al gedichten geschreven?
Behalve de eerste vijf jaar van mijn leven.

Rookt u bij het schrijven in ’t klad of in ’t net?
Da’s gek, maar daar heb ik nog nooit op gelet.

Hoe lang doet u nou over een woord, of een strofe?
De woorden gaan sneller, dat zult u geloven.

En komen er ’s nachts ook gedichten naar boven?
U mag blijven logeren, maar ‘k kan u niks beloven.

Denkt u bij ’t dichten aan een muis of een weekdier?
Geen van beide, en ook niet aan Vondel of Shakespeare.

Begint u met woorden, of is er eerst klank?
Om eerlijk te zijn: allereerst is er drank.

Aha! dus u schrijft zogezegd in een roes?
Nee, in een stoel, of op bed of onder de douche.

Tot slot dan:
hoe werkt dat nou eigenlijk, ‘het creatieve proces’?
Ach creatief, creatief, dat is maar geklets.
Ik ga d’r voor zitten of ik ga d’r bij staan,
en soms ga ik liggen en dan komt het eraan.
Zorg wel voor een onderwerp dat je goed ligt,
en stel je ervoor open: dan komt het dicht.

Dan dank ik u hartelijk voor dit gesprek.
Geen dank, maar mag ik vragen: vindt u mij nou gek?

Jos Paardekooper