Als jongen had ik onder veel te lijden,
op school was ik de pispaal van de klas,
en thuis was ook de sfeer vaak om te snijden –
wel fijn dat daar mijn zolderkamer was.
Daar klonk muziek, verzonk ik in gedachten,
daar kwam ik van de buitenwereld bij.
Ik kwam aan de piano weer op krachten,
daar luisterde en speelde ik me vrij.
Die langgerekte, bloedeloze dagen,
zo ongeïnspireerd en zonder zin,
hoe slopend ook, ze waren te verdragen,
want steevast blies muziek ze leven in.
Wat zou de wind ons zeggen zonder Dylan?
Wat zei ons zonder Paul van Vliet de zee?
En wat was regen zonder Randy Newman?
Een veerpont zonder Drs. P?
Toen later het bestaan zich op kwam dringen,
het leven, dat geen mens krijgt uitgelegd,
sinister in mijn brein begon te zingen
(het schoolplein werd de wereld, zogezegd),
heeft wederom de kunst mij grip geboden,
al zag ik waar ik ging of stond geen steek,
verloor ik het en stierf ik duizend doden
toen ik het leven in de ogen keek.
Wat was de lente zonder Herman Gorter?
En wat was zonder Heere Heeresma
de eenzaamheid? En zonder Rutger Kopland
was jonge sla alleen maar jonge sla.
Het heeft me telkens perspectief gegeven
als ik verslagen was en alles kwijt.
Het redde zelfs al meer dan eens mijn leven,
en eigenlijk doet het dat nog altijd.
Wat iemand te verduren heeft gekregen,
blijft heel vaak een niet af te werpen last;
die zolderkamer ben ik nooit ontstegen,
nog altijd zit ik in het leven vast.
Wat waren katten zonder Midas Dekkers?
En wat was zonder Nat King Cole een lach?
Wat was een uitvaart zonder Bram Vermeulen?
En waar was God gebleven zonder Bach?
Ze mag misschien een linkse hobby heten
en dient soms meer de eenling dan de groep,
maar zonder kunst had ik hier niet gezeten,
dus: kunstenaar is een vitaal beroep.
Deze ode aan kunst en cultuur is geschreven voor en ten gehore gebracht in Cultuurshock, een webinar van provincie Overijssel.